Tom America
“Hij viel me meteen op toen hij met het bandje MstrubietM in het voorprogramma speelde van Brinsley Schwarz. Tom was de eerste linkshandige gitarist die gewoon zijn gitaar had omgekeerd. Hij speelde zijn akkoorden met andere woorden andersom. Toen wist ik het direct: dat moet een bijzonder iemand zijn.”
Dixit Henny Vrienten over Tom ‘Sammie’ America, een student uit Valkenburg die hij in Tilburg leert kennen. Het duurt niet lang voor de twee samen carnavalhits pennen en de schouders onder de punkband Gasphetti zetten. Vrienten staat ook America’s volgende en experimentele groep MAM bij als producer – het is het ‘prima bandje’ dat Doris Day van Doe Maar aanhaalt. MAM is de vrucht van America’s obsessie voor spraak. Het Nederlands is volgens hem een taal die ‘op een hobbelige manier enorm swingt’.
Henk Hofstede, die door America’s toedoen op het spoor is gezet van het surrealisme, vraagt de taalgoochelaar om een bijdrage te leveren aan La Grande Parade, een plaat die verschijnt naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling van moderne kunst in het Stedelijk Museum in 1985. De opdracht: laat je inspireren door een kunstwerk uit de expositie. MAM wil een hommage brengen aan het schilderij Maternité van Pablo Picasso. Voor Maternité (1986) interviewt America zijn moeder. Hij werpt haar de vraag “mam, weet jij nog wanneer ik voor het eerst een boterham met kaas gegeten heb?” voor de voeten. Haar antwoord monteert zoonlief tegen een achtergrond van Chinees aandoende klanken: ” Nou dat is moeilijk te zeggen / wanneer je dat precies gegeten hebt / maar ik denk dat je toen een jaar of drie was / toen je bij opa en oma gelogeerd was / eh… toen Carlo geboren is.” Vervolgens barst de song los op een funkgroove die afgekeken lijkt van Talking Heads. Met zoiets triviaals als een boterham met kaas als onderwerp is de song een kantelpunt in de Nederlandstalige popmuziek. Later zal Erik de Jong (Spinvis) bekennen dat dit nummer hem de weg wees.
Uit erkentelijkheid bieden de Nits MAM, waarin geen enkele reguliere platenmaatschappij geïnteresseerd is, de kans op te nemen in de studio van toetsenman Robert Jan Stips. De uitkomst zijn dadaïstische pareltjes als Nederland en Ongelofelijk (1989). De eerste is een verzameling schijnbaar lukraak geschikte woorden (inclusief het anglicisme “ik groei ouder”), de tweede herbergt slechts zeven woorden. De laatste vangt wel wat aandacht, niet het minst door de pyama’s die de bandleden aantrekken voor de tv-optredens.
Met Oote (1990) bewerkt America een gedicht van Jan Hanlo. Hij haalt er de dichter, een jeugdheld, mee uit de vergetelheid. “Ik heb hem in de jaren 1950 als kind drie keer ontmoet”, vertelt de muzikant. “Hij reed op een Vincent 1000cc, toen de snelste motor van Nederland, en parkeerde die soms tegen de gevel van onze woning. Ik was bang van hem.” Enigszins terecht, want Hanlo was een notoir pedofiel.
Wanneer America in 1995 MAM opheft, weekt dit een dramatische reactie van Henk Westbroek van Het Goede Doel los: “De belangrijkste Nederlandstalige band van deze eeuw is niet meer”. America besluit prompt te stoppen met pretenderen dat hij popmuzikant is. “Een popmuzikant heeft geen vrijheid. Als je te gek doet loopt het publiek weg.” Voortaan legt hij zich toe op experimentele klankprojecten. Stemsamples beschouwt hij als bouwstenen voor sonische sculpturen – minimalistische constructies die door de humor nooit pedant worden. Neem De Mus (1997). Opnieuw haalt Tom America zijn favoriete poëet Hanlo van stal. Het betreffende gedicht lijkt op het eerste gezicht nietszeggend – twintig keer “tjielp” en één keer “etcetera” – maar prikkelt de fantasie. Bij verschijnen, op 2 maart 1997, draait Spijkers Met Koppen, een radioprogramma van BNNVARA op NPO Radio 2, het nummer meteen twee keer na elkaar. De reactie is unaniem: “Dit wordt een heel grote hit!” Niet dus. Een culthit, ja, dat wel. Koot & Bie gebruiken het merkwaardige nummer in hun laatste reeks satirische tv-programma’s.
Wanneer de magiër poëzie van Remco Campert op de radio hoort, doorziet hij meteen de perspectieven die ze biedt in muzikaal opzicht. Het schuifelende en akoestische Lamento (2015) is prachtig. Het ademt, is mysterieus. De bruuske pauzes die Campert laat vallen zijn, zijn cruciaal. “Hier nu langs het lange diepe water / dat ik dacht dat ik dacht dat je altijd maar / dat je altijd maar.” Door het stokken van de regels en de herhalingen krijgt de song een aparte ritmiek. Het resultaat capteert meesterlijk de combinatie van ontroering en melancholie die het oeuvre van deze auteur zo doet sprankelen.
Tom America bestaat het om met de baldadige regels van de atypische dichteres Delphine Lecompte, een Brugse die de C. Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut in 2010 wegkaapt, het opgewekte en lentegevoel evocerende deuntje Daar Gaat Mijn Vriend (2017) te bricoleren. “Daar gaat mijn vriend / hij gaat met diabetische voeten en ectropische ogen / ik heb ook moeten opzoeken wat het betekens / en wat het betekent is: nog een beetje potsierlijker zijn in / als je ostentatieve vulgaire sterfelijkheid.” Hoe zoet kan donkere humor smaken.
uit: WATSKEBURT LAGE LANDEN
een eigenzinnige canon van het Nederlandstalige lied
Peter van Dyck – Uitgeverij Lannoo – 2019